Hoe bouwt u als werkgever mee aan het pensioen van uw medewerkers?

februari 20, 2023

Voor veel mensen is het pensioen een ‘ver-van-mijn-bedshow’. Bovendien doen er heel hardnekkige misverstanden de ronde over dit complexe thema. Dat merkt u wellicht ook als werkgever. De ene medewerker ligt niet wakker van zijn of haar pensioenspaarpot, terwijl een andere – meestal wat oudere – collega deze materie wel van nabij opvolgt.

Ook voor de beleidsmakers in ons land zijn pensioenen een kernthema. In juli 2022 bereikte de federale regering een (weliswaar voorlopig) akkoord over een pensioenhervorming voor bedrijven en zelfstandigen, met centrale dossiers in de kijker: de toegang tot het minimumpensioen, de invoering van een pensioenbonus en een maatregel voor meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Jammer genoeg is er vandaag nog heel wat getouwtrek tussen politieke partijen om deze hervorming definitief op de rails te krijgen. En dat maakt het voor u als werkgever alleen maar verwarrender…

Wat zijn vandaag uw verplichtingen als werkgever bij de pensioenopbouw van uw personeel?

Vraag 1: wanneer gaat uw medewerker op pensioen?

Van zodra uw medewerker de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, mag hij of zij genieten van een welverdiend pensioen. Vandaag is die leeftijd 65 jaar. In 2025 wordt die leeftijd opgetrokken naar 66 jaar en in 2030 naar 67 jaar.

Een werknemer kan ook vervroegd met pensioen gaan. Dat kan ten vroegste op de leeftijd van 63 jaar en na 42 bewezen loopbaanjaren. Bij een lange loopbaan is vervroegd pensioen mogelijk vanaf 60 jaar.

Vraag 2: welke spelregels gelden voor het wettelijk pensioen?

Als de wettelijke pensioenleeftijd in aantocht is, kan de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer opgezegd worden volgens de normale berekeningstermijnen van opzegtermijnen.

Bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst vanaf de eerste maand volgend op de maand waarin uw werknemer de wettelijke pensioenleeftijd (65 jaar) bereikt, geldt een maximale opzeggingstermijn van 26 weken. In de praktijk gebeurt het vaak dat een arbeidsovereenkomst in onderling overleg beëindigd wordt. Als werkgever hoeft u niets te regelen wat de uitbetaling van het wettelijk pensioen – de eerste pensioenpijler – betreft.

Vraag 3: hoe bouwt u correct een aanvullend pensioen op voor uw personeel?

Wat de tweede pensioenpijler betreft – het aanvullend pensioen –, moet u als werkgever een aantal verplichtingen nakomen.

Soms bestaat er binnen een bedrijfssector een sectoraal pensioenplan. U kunt er echter voor opteren om niet deel te nemen aan dit sectorstelsel en via een ondernemingsplan een aanvullend pensioen te organiseren.

Op het moment dat uw werknemer met pensioen gaat, volgt de uitbetaling van  het aanvullend pensioen. Ook hier moet u als werkgever niets doen, want het is de pensioeninstelling (uw verzekeraar of pensioenfonds) die uw werknemer contacteert en de praktische afspraken qua uitbetaling regelt.

Vraag 4: welke praktische spelregels gelden bij de opbouw van een aanvullend pensioen?

Biedt u uw werknemers een aanvullend pensioen aan? Dan zal een pensioeninstelling (een verzekeraar of pensioenfonds) het aanvullend pensioenplan beheren. U stort periodiek (maandelijks of jaarlijks) bijdragen aan de pensioeninstelling. In vaste prestatieplannen berekent de pensioeninstelling hoeveel bijdragen er betaald moeten worden om het beloofde aanvullend pensioen tegen de pensioenleeftijd te financieren. In vaste bijdrageplannen hangt het bedrag af van hoeveel bijdragen worden gestort.

Sommige werkgevers vragen hun medewerkers om een persoonlijke bijdrage te storten in het aanvullend pensioen. In dat geval is het belangrijk om te weten dat u de gevraagde pensioenpremie afhoudt van het nettoloon en deze doorstort naar de pensioeninstelling. Het pensioenreglement bepaalt wie bijdragen stort (de werknemer, de werkgever of beiden).

Om cashflowproblemen te vermijden is een strikte opvolging van uitgaande facturen essentieel. In dit artikel geven we enkele tips om daadkrachtig maar beleefd om te gaan met wanbetalers.

Het eerste wapen in uw arsenaal om laattijdige betalingen te vermijden is de betalingsherinnering. Die kunt u (automatisch) versturen de dag na de vervaldatum van uw uitgaande facturen. Zo geeft u een duidelijk signaal dat u uw administratie nauwgezet opvolgt.

De toon van uw brief of e-mail is duidelijk maar vriendelijk. Houd er steeds rekening mee dat er mogelijk een vergissing in het spel is (“Wellicht is de factuur aan uw aandacht ontsnapt”). Sluit af met de expliciete vraag het openstaande bedrag binnen de zeven werkdagen te betalen.

Belangrijk, geef ook aan wat er gebeurt indien de extra termijn wordt overschreden en verwijs daarbij naar uw algemene voorwaarden als u administratieve kosten en/of intresten gaat aanrekenen.

Neem telefonisch contact

Heeft uw klant nog altijd niet betaald drie dagen na uw eerste rappel? Bel hem of haar dan even op. Uiteraard blijft u ook aan de telefoon vriendelijk, maar zeg wel duidelijk dat het in uw beider belang is dat het bedrag snel wordt overgemaakt.

Sluit het telefoongesprek positief af. Spreek uw verwachtingen uit voor de toekomst en laat eventueel ruimte voor vragen. Na uw telefoongesprek zet u de gemaakte afspraken op mail of in een aangetekende brief.

Tweede aanmaning en gerechtelijke stappen

Haalt ook dat niets uit? Dan stuurt u een tweede en eventuele derde schriftelijke aanmaning. Vermeld steevast de gevolgen van de laattijdige betaling en reken in de factuur de bijkomende administratieve kosten aan. In uw laatste aanmaningsbrief zegt u dat dit de laatste waarschuwing is en dat u daarna een incassobureau of uw advocaat zult inschakelen. De dubieuze debiteur draait in dat geval op voor alle achterstallige facturen (plus intresten) én de gerechtskosten.

Een cafetariaplan biedt werknemers de flexibiliteit om hun verloningspakket à la carte samen te stellen. Niet alleen financiële compensaties maar ook mobiliteitsvergoedingen, opleidingen, extra vakantiedagen, een smartphone of laptop komen in aanmerking. De vergoedingen zijn bovendien budgetneutraal voor werkgevers.

Dat een cafetariaplan niets met koffie of bier te maken heeft, had u al begrepen. Met een cafetariaplan krijgen werknemers een budget om zelf een aantal extralegale voordelen te kiezen uit een lijst die de werkgever op voorhand samenstelde.

Het gaat om vier categorieën van voordelen:

financieel: pensioensparen, hospitalisatieverzekering, terugbetaling internetkosten, …

work-lifebalans: extra vakantie, opleidingen, medische controle, …

mobiliteit: fiets, auto of mobiliteitsbudget

elektronica: smartphone, tablet of laptop.

Grote flexibiliteit, zonder extra kosten

Belangrijk om te weten: werknemers zijn niet verplicht om een keuze te maken uit het cafetariaplan. Ze kunnen het bedrag ook gewoon laten uitkeren als loon, al is dat fiscaal wel minder interessant.

In de praktijk geven de meeste werknemers dan ook de voorkeur aan een flexibel loonpakket. Het boost hun motivatie en versterkt over het algemeen ook de relatie met hun werkgever. En omdat een cafetariaplan geen extra kosten meebrengt voor de zaakvoerder, raakt het concept in de meeste bedrijven snel ingeburgerd.

Fiscale en administratieve complexiteit van een cafetariaplan

Het enige nadeel aan een flexibel verloningspakket is de fiscale en administratieve complexiteit. De loonberekening wordt er met al die extralegale voordelen een stuk complexer op.

Enkele aandachtspunten:

de vermindering van het brutoloon heeft een impact op het vakantiegeld, de eindejaarspremie, indexeringen, patronale en persoonlijke bijdragen in de groepsverzekering, enzovoort

een loonsverlaging is enkel mogelijk in onderling akkoord tussen werkgever en werknemer

de geldende wettelijke en sectorale bepalingen rond extralegale voordelen moeten te allen tijde worden gerespecteerd.

Kortom, ondernemers kunnen de expertise van hun accountant in deze materie goed gebruiken.

Tegen 2026 zal het belastingregime voor bedrijfswagens dus radicaal wijzigen, zij het in verschillende stappen. Hoe zit het met de fiscale aftrekbaarheid van uw huidige bedrijfswagen of vloot? En met welke spelregels moet u rekening houden als u vanaf 2023 een nieuwe wagen koopt of leaset?

Vandaag is de bedrijfswagen nog steeds erg populair in het loonpakket van Belgische werknemers. Uit de jaarlijkse mobiliteitsbarometer van het hr-dienstenbedrijf Acerta blijkt dat ruim één op vijf bedienden in ons land een bedrijfswagen heeft. Dit is een stijging van maar liefst 26,1% ten opzichte van vijf jaar geleden. Tegelijk is het Belgische bedrijfswagenpark volop aan het vergroenen, mede onder impuls van Europese en nationale (fiscale) wetgeving.

Groen licht voor duurzame mobiliteit

Eind 2021 publiceerde de federale regering de wet over de fiscale en sociale vergroening van de mobiliteit. Het doel: het bedrijfswagenpark verder vergroenen en bedrijven aanmoedigen om maximaal in te zetten op multimobiliteit voor hun medewerkers.

Wat u eerst moet weten…

De kosten van een bedrijfswagen zijn voor uw vennootschap aftrekbaar volgens een zogenaamde gramformule. Deze houdt zowel rekening met de CO2-uitstoot van een wagen als het brandstoftype. Het aftrekbaar tarief wordt als volgt berekend: 120% - (0,5 x brandstofcoëfficiënt x CO2/km).

De brandstofcoëfficiënt verschilt naargelang het type wagen en bedraagt:

1 voor dieselwagens

0,95 voor benzinewagens

0,90 voor auto’s op aardgas 12 fiscale Pk.

Fiscale aftrek voor personenwagens op fossiele brandstoffen

Voertuigen aangeschaft voor 01-07-2023

De kosten van het voertuig die u of uw bedrijf voor 1 juli 2023 aanschaft, blijven ‘levenslang’ fiscaal aftrekbaar.

Voertuigen aangeschaft tussen 01-07-2023 en 31-12-2025

Voor personenwagens op fossiele brandstof (diesel, LPG, CNG of benzine) die tussen 1 juli 2023 en 31 december 2025 worden aangeschaft, geldt een overgangsregeling. De aftrekbaarheid van de kosten volgens de gramformule wordt vanaf 2025 geleidelijk afgetopt tot 75% in 2025, 50% in 2026, 25% in 2027 en 0% vanaf 2028.

Voor fiscaal gunstige ‘echte’ hybrides die vanaf 1 juli 2023 worden aangeschaft, zullen de brandstofkosten slechts voor 50% aftrekbaar zijn tot 31 december 2026. Voor 2027 wordt de aftrek beperkt tot 25%, en vanaf 2028 is de aftrek van die brandstofkosten ook 0%.

Voertuigen aangeschaft vanaf 01-01-2026

Vanaf 2026 moeten alle bedrijfswagens volledig elektrisch of op waterstof rijden. Voor wagens die niet volledig emissievrij zijn (met dus CO2 = 0) en die u aankoopt vanaf 1 januari 2026, moet u rekening houden met een totaal aftrekverbod.

Fiscale aftrek voor emissievrije personenwagens

Voertuigen aangeschaft voor 01-01-2027

Sinds aanslagjaar 2021 bepaalt de gramformule (zie hierboven) de fiscale aftrekbaarheid van uw bedrijfswagen of vloot. Omdat elektrische wagens en wagens op waterstof 0 gram CO2 uitstoten, kunt u de kosten volledig fiscaal aftrekken. Die 100% geldt ‘levenslang’ voor emissievrije wagens die aangeschaft, geleased of gehuurd worden voor 1 januari 2027.

Voertuigen aangeschaft vanaf 01-01-2027

De fiscale aftrekbaarheid van kosten voor emissieloze wagens die na 31 december 2026 aangeschaft worden, wordt tussen 2027 en 2031 geleidelijk afgebouwd. Tijdens deze overgangsfase is de aftrek voor wagens afhankelijk van het jaar van aanschaf, met de volgende percentages:

aanschaf in 2027: levenslang aftrekbaar tegen 95%

2028: 90%

2029: 82,5%

2030: 75%

2031: 67,5%

Algemeen aftrekverbod van beroepskosten van personenwagens op fossiele brandstoffen

Vanaf 1 januari 2026 geldt een algemeen aftrekverbod voor alle beroepskosten voor CO2-uitstotende bedrijfswagens. Als gevolg hiervan kunt u als belastingplichtige vanaf 1 januari 2026 ook geen gebruik meer maken van de forfaitaire aftrek van 0,15 EUR per km voor woon-werkverkeer.

Dat forfait kan enkel nog toegepast worden voor een:

elektrische wagen

of een andere wagen (als overgang) aangeschaft voor 1 juli 2023 (geen impact door overgangsmaatregel) of voor 1 januari 2026 (uitdoofregeling: tijdelijke beperkte aftrek van 50% in 2026 en 25% in 2027).

Laat u informeren door uw accountant

Voor meer info omtrent de aftrekbaarheid van uw wagenpark kunt u uiteraard terecht bij uw accountant.

Als ondernemer of cijferberoeper loopt uw agenda snel vol met diverse afspraken en deadlines. De datums van de fiscale jaarkalender markeert u het best in fluo, zodat u steeds in orde bent met onder meer voorafbetalingen en aangiftes. Op die manier voorkomt u vervelende boetes.

Let op, want bedrijven of zelfstandigen die hun btw-aangifte niet of laattijdig indienen ontvangen vanaf 2024 een voorstel van vervangende aangifte. Zij moeten, met andere woorden, extra belastingen betalen.

Laat u dus niet verrassen door fiscale deadlines. Met welke datums moet u tijdens het eerste kwartaal van 2023 rekening houden?

Januari 2023

5 januari: RSZ

13 januari: bedrijfsvoorheffing

20 januari: btw

31 januari: RSZ-afrekening

Februari 2023

3 februari: RSZ

15 februari: bedrijfsvoorheffing

20 februari: btw

28 februari: fiches 281.10 en 20

Maart 2023

3 maart: RSZ

15 maart: bedrijfsvoorheffing

20 maart: btw

31 maart: btw-listing

Download de fiscale jaarkalender 2023

Benieuwd naar de belangrijkste deadlines tijdens de andere kwartalen van dit jaar? Download hier de volledige fiscale jaarkalender 2023.

Een offerte moet aan een aantal vormelijke en inhoudelijke vereisten voldoen. In dit artikel sommen we op welke zaken u zeker moet opnemen.

Een offerte is een voorstel tot levering van bepaalde goederen en/of diensten van een onderneming/eenmanszaak gericht aan een mogelijke klant. De offerte omvat een beschrijving van de geleverde goederen en/of diensten en hoeveel deze zullen kosten.

Een rechtsgeldige offerte bevat de volgende elementen:

uw bedrijfsgegevens

klantgegevens

datum

offertenummer

korte samenvatting van de gevraagde werkzaamheden/geleverde goederen

uurtarief of totaalprijs (vergeet eventuele bijkomende kosten niet)

geldigheidsduur van de offerte

wat moet de klant doen om op de offerte in te gaan

De algemene voorwaarden van de verbintenis

Merk op dat algemene voorwaarden ontbreken in bovenstaande lijst. Dat komt omdat ze juridisch niet verplicht zijn. Het is evenwel zeker nuttig om ze toch toe te voegen. Zo vermijdt u onduidelijkheden in geval van een eventueel juridisch geschil. Let op: als u geen algemene voorwaarden opstelt, is de normale wetgeving van toepassing op uw verbintenissen.

Vermeldt u algemene voorwaarden in uw offerte, dan moet u rekening houden met enkele verplichtingen om de voorwaarden rechtsgeldig te maken.

Informatieplicht
U bent verplicht uw klanten voor of tijdens het afsluiten van de overeenkomst te informeren over de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op uw producten en/of diensten. Verwijs met andere woorden duidelijk naar de algemene voorwaarden in uw offerte en/of factuur. De algemene voorwaarden worden automatisch als aanvaard beschouwd als de klant niet tijdig protesteert. Een handtekening is niet nodig, maar wordt toch aangeraden.

Duidelijkheid
Algemene voorwaarden moeten duidelijk opgesteld worden. De tekst moet leesbaar en ondubbelzinnig zijn. Bij dubbelzinnige interpretaties zal de rechtbank doorgaans de interpretatie aannemen die het meest gunstige blijkt voor de klant.

Redelijkheid en evenwichtigheid
Torenhoge schadevergoedingen of nalatigheidsintresten opnemen in de algemene voorwaarden is geen goed idee. Vergoedingen moeten redelijk zijn, dus in verhouding met de geleverde goederen en/of diensten. De wet eist dat de rechten en plichten evenwichtig verdeeld zijn tussen consument en leverancier.

Verkopen via internet en verkopen aan particulieren
Voor online verkopen en verkopen aan particulieren gelden specifieke wettelijke bepalingen ter bescherming van de consument (denk aan de wettelijke herroepings- of bedenkingstermijn). Uw algemene voorwaarden mogen deze bepalingen niet tegenspreken, anders worden ze nietig verklaard.

Bovenstaande verplichtingen indachtig is het verleidelijk om de algemene voorwaarden van een ander bedrijf over te nemen. Let daar echter goed mee op, want in geval van een geschil met een klant (bijvoorbeeld een laattijdige betaling) is het van groot belang dat uw algemene voorwaarden op maat van uw bedrijf en uw verwachtingen zijn geschreven.

Stel uw algemene voorwaarden dus liever zelf op en laat ze nalezen door uw advocaat.

Een onderneming biedt de bedrijfsleider een aandelenoptieplan aan. Ze doet daarbij een beroep op een gespecialiseerde instelling die standaardoplossingen aanbiedt voor aandelenopties. Maar toch is dat geen garantie voor aftrekbaarheid van de kosten.

Feiten

Een onderneming met slechts één personeelslid, namelijk de bedrijfsleider, besluit om die bedrijfsleider een aandelenoptieplan aan te bieden. Dat kan fiscaal gunstig geregeld worden in uitvoering van de wet van 26 maart 1999: de genieter wordt belast op een forfaitair berekend voordeel van alle aard, gebaseerd op de waarde van de opties op het ogenblik dat ze werden toegekend. Met wat geluk kan de genieter na verloop van tijd de opties met een meerwaarde verkopen. Die meerwaarde is dan belastingvrij.

Zo geschiede: de onderneming neemt een instelling (hierna “P NV”) onder de arm, die dit allemaal regelt. P NV heeft in het verleden al gelijkaardige constructies opgezet, die ook nog werden afgedekt door een ruling. In ons geval wordt er geen ruling gevraagd, maar de situatie is in grote mate gelijk aan de eerdere situaties waarvoor P NV wel een ruling heeft gekregen. Eén en ander wordt uitgevoerd en de bedrijfsleider wordt belast in het jaar dat hem de opties werden toegekend, volgens het bijzondere regime van de wet van 1999.

Vervolgens wil de vennootschap de kosten verbonden aan het aandelenoptieplan aftrekken. Maar dan gaat de fiscus dwarsliggen: om fiscaal aftrekbaar te zijn, moeten de uitgaven voldoen aan artikel 49 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. En één van die voorwaarden is dat de uitgaven gedaan moeten zijn met het oog op het verwerven of behouden van beroepsinkomsten, een voorwaarde waarover al veel inkt gevloeid is.

Visie van de fiscus

De fiscus meent dat het aandelenoptieplan niet werd afgesloten met het oog op het verwerven of behouden van inkomsten. Een aandelenoptieplan wordt afgesloten om een voordeel van alle aard te bekomen. Een voordeel van alle aard is een vorm van loon en lonen zijn aftrekbare beroepskosten. Maar dan nog: ook loonkosten zijn onderworpen aan de voorwaarde dat ze verbonden moeten zijn aan werkelijke prestaties (zodat de werkgever inkomsten kan verwerven). De fiscus stelt in deze zaak vast dat de uitgaven niet werden betaald aan de werknemer, maar aan P NV. En bijkomend toont de werkgever niet aan dat er werkelijke prestaties stonden tegenover het voordeel of de verloning.

Visie van de belastingplichtige

De belastingplichtige zet daar 2 argumenten tegenover. Dat de uitgaven betaald werden aan P NV is volgens hem niet relevant. Het gaat hier om een uitgave die bedoeld was om een voordeel te bezorgen aan de bedrijfsleider en dus staat het vast dat het om een vorm van verloning gaat. De rechtbank gaat daar ook volledig in mee: dit argument wordt verworpen.

Het tweede argument is een poging om te laten vaststellen dat de toekenning van de aandelenopties een beroepskarakter heeft. Maar in plaats van aan te tonen welke prestaties er geleverd werden, beroept de belastingplichtige zich op de oudere rulings die P NV verkregen had en die het over eenzelfde situatie hadden. En daar loopt het fout.

Visie van de rechter

In eerste instantie geldt als regel (en dit geldt eigenlijk ook voor rechtspraak) dat voorafgaande beslissingen geen precedentswaarde hebben. Een ruling verbindt enkel de fiscus in een concrete zaak, met concrete gegevens. De Dienst Voorafgaande Beslissingen publiceert soms wel een algemeen standpunt (bv. over kosten eigen aan de werkgever inzake het thuiskantoor), maar verder kan je je niet beroepen op een ruling die afgesloten werd tussen andere partijen. Ook al waren de rulings die werden aangehaald, precies 2 rulings die P NV in dezelfde omstandigheden had bekomen. 

De rechtbank volgt de belastingplichtige dan ook niet wat zijn laatste argument betreft. De rechter oordeelt als volgt:

Dat het voordeel van alle aard als loon werd belast, is volkomen terecht, maar staat volgens de rechter los van de aftrekbaarheid van de kosten van het optieplan.

Het feit dat er een ruling is afgesloten voor hetzelfde ‘product’ van P NV is niet relevant en is geen garantie voor aftrekbaarheid van de kosten.

De belastingplichtige moet sowieso aantonen welke prestaties er tegenover het loon staan.

Vervolgens concludeert de rechtbank dat de belastingplichtige niet in dat laatste bewijs slaagt. Ook al is de bedrijfsleider de enige persoon in de vennootschap die prestaties levert. 

Beroepskosten?

De gegevens in het vonnis zijn onvoldoende om vast te stellen waarom de rechter meent dat een voordeel van alle aard dat wordt toegekend aan de enige persoon die in een vennootschap werkt, toch niet beschouwd moet worden als loon voor prestaties.

Mogelijks heeft dit te maken met het feit dat noch de functie, noch het loon van de bedrijfsleider wijzigden en er ook geen elementen zijn die erop wijzen dat de bedrijfsleider iets extra gedaan heeft dat de toekenning van een aandelenoptieplan zou verantwoorden. In dergelijke omstandigheden is de toekenning van de opties eigenlijk een liberaliteit, waar geen prestaties tegenover staan.

Het blijft natuurlijk bijzonder dat de fiscus aan de ene kant de bedrijfsleider belast op een voordeel van alle aard, omdat het om loon gaat, en hij tegelijk de onderneming geen aftrek toestaat omdat het niet om loon zou gaan. Maar de voornaamste les is hier wel dat rulings niet als precedent gebruikt kunnen worden.

Het oude Burgerlijk Wetboek, omwille van de initiatiefnemer ook wel de “Code Napoleon” genoemd, wordt gestaag vernieuwd. Begin 2023 wordt het nieuwe boek 5 – verbintenissenrecht van kracht. Belangrijk voor particulier én handelaar.

Nieuw… what’s in a name

We praten dan wel altijd over het “nieuwe” verbintenissenrecht, maar in de praktijk is het grootste deel van de bepalingen uit het nieuwe boek 5 een kopie van de oude bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW). En daar waar de bepalingen écht nieuw zijn, zijn ze vaak niet meer dan een codificatie van de uitleg die de rechtspraak en rechtsleer aan de oude bepalingen hebben gegeven. Het is dus niet zo dat er sprake is van een ware revolutie, maar er zijn wel enkele bepalingen die eruit springen. 

Zijn die – al dan niet nieuwe – principes meteen van toepassing vanaf 1 januari 2023? Neen! Het nieuwe BW is enkel van toepassing op de rechtshandelingen die gesteld worden vanaf 1 januari 2023. Bestaande contracten blijven dus onderworpen aan de oude regels. Het oude en het nieuwe Boek 5 zullen dus nog jaren naast elkaar blijven bestaan.

Bovendien zijn de nieuwe bepalingen meestal van suppletief recht. Dat betekent dat uzelf en uw partner andere afspraken kunnen vastleggen in uw overeenkomst. Het spreekt voor zich dat u dan erg duidelijk moet zijn om eventuele misverstanden te voorkomen.

Alle informatie

In het nieuwe verbintenissenrecht wordt er alleszins veel aandacht besteed aan de precontractuele fase. Vóór een contract tot stand komt, wordt er uiteraard tussen de partijen onderhandeld. De informatie die dan wordt uitgewisseld heeft een bijzonder grote impact op de wederzijdse verwachtingen. In het oude BW was daar nauwelijks aandacht voor. De rechtbanken konden enkel in extreme gevallen een partij die valse verwachtingen had gecreëerd, sanctioneren. Maar evident was dat niet. Nu krijgen de partijen – en dus ook de rechter – de tools in handen om de gecreëerde verwachtingen te valideren.

De partijen moeten voortaan “alle” informatie delen. Dus niet alleen de wettelijk verplichte informatie, maar ook de inlichtingen die vanuit de principes van goede trouw gegeven worden.

Bovendien wordt de kwaliteit van die informatie gewogen, rekening houdende met de hoedanigheid van de partijen, hun redelijke verwachtingen en het voorwerp van het contract. In een contract tussen 2 particulieren is de informatieplicht dus minder uitgebreid dan in een overeenkomst tussen twee professionals.

Precontractuele aansprakelijkheid 

Als de onderhandelingen foutief worden afgebroken, heeft de rechter voortaan een wettelijke basis om daartegen op te treden. De benadeelde partij heeft immers het recht om teruggeplaatst te worden in de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden als er geen onderhandelingen hadden plaatsgevonden.

Suppletief recht

Zoals eerder al vermeld, zijn veel van de nieuwe regels van suppletief of aanvullend recht: ze gelden enkel als de partijen er niet uitdrukkelijk van afwijken.

Tussen professionele partijen is het gebruikelijk dat een zogenaamde letter of intent (LOI) wordt opgesteld. Daarin worden als het ware de spelregels vastgelegd waaraan de partijen zich houden tijdens de onderhandelingen. Zo wordt bijvoorbeeld afgesproken dat de onderhandelingen een bepaalde termijn niet mogen overschrijden of dat bepaalde informatie niet publiek gemaakt mag worden.

De LOI is ook het document waarin men zou kunnen afspreken dat de genoemde regels inzake precontractuele informatie niet van toepassing zijn of dat zij enkel in bepaalde situaties van toepassing zijn.

Lex specialis

Verlies niet uit het oog dat het burgerlijk recht “slechts” algemene regels (lex generalis) bevat. In sommige domeinen gelden bijzondere rechtsregels. Zo’n bijzondere set van regels, ook wel lex specialis genoemd, heeft voorrang op de lex generalis.

Zo gelden er in het distributierecht specifieke verplichtingen omtrent de precontractuele informatie, met specifieke sancties. Ook in het vennootschapsrecht geldt er een bijzonder regime voor de precontractuele aansprakelijkheid in het kader van een overnameovereenkomst.

Een rode draad bij wetswijzigingen is de tendens om de zwakste partij te beschermen. Ook het nieuwe Boek 5 met betrekking tot het verbintenissenrecht volgt die logica, waarbij in de precontractuele fase voldoende informatie moet worden uitgewisseld en die informatie op maat van de tegenpartij moet zijn.

Als een zelfstandige een gemeenschappelijk gebouw gebruikt voor beroepsdoeleinden, dan moeten de kosten en afschrijvingen niet alleen beperkt worden tot het beroepsgedeelte, maar vervolgens ook tot zijn of haar aandeel in de eigendom. Voor gebouwen in de huwelijksgemeenschap bestaat er een bijzondere administratieve tolerantie.

Dubbele beperking?

Gebruikt u een gebouw voor beroepsdoeleinden, dan zijn de kosten (waaronder de afschrijvingen) aftrekbaar. Gebruikt u het gebouw slechts gedeeltelijk voor beroepsdoeleinden, dan zijn de algemene kosten uiteraard beperkt tot dat beroepsmatige gedeelte. Maar wat soms wel eens vergeten wordt, is dat de aftrek vervolgens nóg eens beperkt moet worden tot uw aandeel in de eigendom wanneer u geen eigenaar, maar 'slechts' mede-eigenaar bent van het gebouw.

Voorbeelden

Stel dat u als werknemer een studeerkamer inricht, die 5% van uw woning uitmaakt. U bent, samen met uw partner eigenaar van de woning. Als u uw werkelijke kosten bewijst en u de afschrijvingen inbrengt, is de afschrijving beperkt tot 5% van uw helft van de woning….

Stel dat u samen met een zakenpartner een zaak heeft in een gewone woning. De woning wordt door u beiden 100% voor beroepsdoeleinden gebruikt … Dan heeft u allebei recht op aftrek van de kosten voor de helft. Anders zouden de kosten 200% aftrekbaar zijn...

Stel dat u samen met uw broer een woning hebt. U heeft de benedenverdieping, waar u een handelszaak uitbaat, en uw broer woont in de verdieping erboven, maar hij heeft niets met de zaak te maken… Dan is het even logisch dat de kosten m.b.t. de woning slechts voor de helft aftrekbaar zijn.
En als u die benedenverdieping zelf dan ook nog niet helemaal voor beroepsdoeleinden gebruikt (u woont bijvoorbeeld in de kamers achter de winkel), dan moet uw deel ook nog eens tot het beroepsmatige gedeelte beperkt worden.

Een dubbele beperking? Ja dus.

Gemeenschap van goederen

Bij een huwelijk ontstaan er 3 vermogens: de vermogens van elk van de gehuwden, plus het gemeenschappelijke vermogen. U kunt wel wat spelen met dat gemeenschappelijke vermogen via een huwelijkscontract: u kunt het gemeenschappelijke vermogen beperken of het zelfs helemaal afblokken. In dat laatste geval spreken we van een algehele scheiding van goederen. De goederen zijn dan ofwel van de ene, ofwel van de andere partner, of van beide partners samen in mede-eigendom. Een gemeenschap van goederen gaat een tikkeltje verder dan mede-eigendom, omdat er dan een volledige vermenging is van de eigendom.

Wat blijkt nu: de administratie is altijd van mening geweest dat de dubbele beperking van hierboven (beroepsgedeelte x eigendomsaandeel) niet moet toegepast worden als het betrokken gebouw een gemeenschappelijk goed is van de gehuwden.  

Enkel de beperking tot het beroepsmatige gedeelte speelt dan. Als u als zelfstandige dus uw zaak uitoefent in een gebouw dat zich in de gemeenschap van goederen bevindt, hoeft u enkel rekening te houden met de beperking tot het beroepsgedeelte om de aftrek te bepalen.

Een parlementaire vraag bevestigt … of niet

De federale minister van Financiën kreeg een vraag voorgelegd over een werknemer die een deel van zijn woning begint te gebruiken voor telewerk. En zoals te verwachten viel, bevestigt de minister dat
a) telewerk recht geeft op de afschrijving van de woning, en
b) de dubbele beperking van toepassing is.

Wat hij niet bevestigt, is het administratieve standpunt dat er geen eigendomsbeperking wordt toegepast voor gebouwen die zich in de gemeenschap van goederen bevinden.
Moeten we daar gevolgen aan verbinden? De vraag die gesteld werd had betrekking op een concrete zaak, waarbij de partners niet gehuwd waren. Zij waren dus mede-eigenaars. Eigenlijk werd dus niet gevraagd of de tolerantie nog bestond.

Anderzijds moet toegegeven worden dat de administratieve tolerantie wel wat gedateerd is. Een verschillende behandeling tussen gehuwden en (al dan niet wettelijk) samenwonenden is een discriminatie die voor geen enkele rechter stand zal houden.

De vraag is dus of de minister de tolerantie voor de goederen in de huwelijksgemeenschap bewust of onbewust vermeden heeft...

Algemene versus specifieke kosten

Ter afsluiting past het zeker om nog even te verduidelijken dat de dubbele beperking alleen van toepassing is op kosten die betrekking hebben op het hele gebouw. De afschrijving van de aanschaffings- of vervaardigingsprijs van het gebouw is daar het meest voor de hand liggende voorbeeld van.

Kosten die specifiek betrekking hebben op het zakelijke gedeelte van het gebouw (zoals de verwarming, de elektriciteit, de inrichting, …) zijn uiteraard 100% aftrekbaar, omdat ze ook 100% beroepsmatig zijn. De beperking in verhouding tot de eigendom is dan niet van toepassing.

Elk jaar worden de tarieven van de notionele intrestaftrek (NIA) – d.i. de aftrek voor risicokapitaal – vastgelegd. In het Belgisch Staatsblad van 19 september 2022 werd het basistarief voor aanslagjaar 2023 bekend gemaakt. Dat basistarief is weerom negatief, maar …

Stijging tegenover aanslagjaar 2022

De notionele interestaftrek is een fictieve interestaftrek voor vennootschappen met veel eigen vermogen. Het basistarief van de aftrek bedroeg -0,160% voor aanslagjaar 2022.
Dat tarief stijgt voor aanslagjaar 2023 naar -0,057%. Dat percentage is nog steeds negatief en dus bedraagt het uiteindelijke tarief van de notionele interestaftrek nog steeds 0%.

Kmo's genieten wel een verhoogd tarief, nl. 0,5% boven het basistarief. Dat is 0,443% voor aanslagjaar 2023.

Berekening van het NIA-tarief 

Het tarief van de notionele interestaftrek wordt berekend op basis van het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligaties (OLO's) op 10 jaar van juli, augustus en september van het voorlaatste jaar vóór het aanslagjaar. Voor aanslagjaar 2023 was dat dus het gemiddelde van de referte-indexen van juli 2021 (0,061), augustus 2021 (-0,121) en september 2021 (-0,110), wat een gemiddelde geeft -0,057%.

Kleine vennootschappen (kmo’s) krijgen een extraatje van 0,5 %, zodat die voor aanslagjaar 2023 een aftrek van 0,443% kunnen toepassen. Voor deze regel wordt een kleine vennootschap gedefinieerd als een vennootschap met rechtspersoonlijkheid die op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van volgende criteria overschrijdt (art. 1:24, §§1-6 van het WVV – Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen): 

jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50 

jaaromzet, exclusief btw: 9 miljoen euro 

balanstotaal: 4,5 miljoen euro.

Maxima

Het nieuwe tarief mag nooit meer dan 1 procentpunt afwijken van het tarief van het vorige aanslagjaar.
Het percentage mag ook nooit hoger zijn dan 3 % voor grote vennootschappen en 3,5  % voor kmo’s.
Geen van beide drempels werd dit jaar overschreden. 

Berekening van het risicokapitaal

Om de basis van de notionele interestaftrek te bepalen, moet u kijken naar de gemiddelde toename van het eigen vermogen over een termijn van vijf jaar. Dat wil zeggen: het risicokapitaal bedraagt 1/5e van het positieve verschil tussen het gecorrigeerde eigen vermogen aan het einde van het boekjaar zelf en het gecorrigeerde eigen vermogen van het 5e voorafgaande boekjaar.

Begrotingsconclaaf

Eén van de maatregelen die de regering nam om het begrotingstekort te financieren, is de notionele interestaftrek afschaffen voor de grote ondernemingen. Maar vermits de aftrek door de lage rente op obligaties de afgelopen jaren al '0' bedroeg, lijkt de impact van die maatregel beperkt te zijn.

Nu de rente op de overheidsobligaties echter weer begint op te lopen, zit er wel degelijk een besparing in voor de overheid.

Anderzijds is het merkwaardig vast te stellen dat bij de invoering van de Belgische notionele interestaftrek, de maatregel met applaus werd onthaald. En net op het moment dat ook de Europese Unie de notionele interestaftrek als een economisch zinvolle maatregel gaat beschouwen, schaft België die maatregel deels weer af.

KANTOOR KORTRIJK
Koning Leopold I straat 22
8500 Kortrijk
tel: +32 56 20 11 30fax: +32 56 22 81 37email: info@kantooratexio.be
KANTOOR WAREGEM
Guido Gezellestraat 4
8790 Waregem
tel: +32 56 60 07 75fax: +32 56 60 82 57email: info@kantooratexio.be
KANTOOR ANZEGEM
Pastoor Verrieststraat 105a
8570 Ingooigem
KANTOOR KLUISBERGEN
Hoogweg 19
9690 Kluisbergen
ottie
© 20222023 Kantoor ATEXIO All rights reserved.
crossmenu linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram
X